Over ons hele lichaam bevindt haar met uitzondering van de handpalmen en voetzolen. In de puberteit neemt de haargroei toe onder invloed van hormonen.
Waarom heeft de één meer haren dan een andere?
Dit kan:
– Erfelijk bepaald zijn (aanleg)
– Veroorzaakt worden door een storing in de hormoonhuishouding (gebruik van bepaalde medicijnen, bijvoorbeeld de pil)
– Veroorzaakt worden door hormonale invloeden (puberteit, menopauze)
Haren op het menselijk lichaam variëren van zachte donsharen tot stugge baardharen. De verdeling van haren is bij vrouwen anders dan bij mannen. Bij vrouwen zijn de lichaamsharen, met uitzondering van de oksel en schaamharen, lichter van kleur en zachter dan bij de mannen.
De structuur van een haar blijkt te verschillen van persoon tot persoon. Zo onderscheiden we onder meer kroeshaar, sluik haar en gegolfd haar. De haarstructuur kan negatief beïnvloed worden door de leeftijd, de stofwisseling, ziekte, tekort aan vitamine, psychische en hormonale aandoeningen, medicijngebruik of een tekort aan mineralen.
Het groeiproces van haar vindt plaats in drie opeenvolgende fasen:
- Anagene fase/ groeifase
- Katagene fase/ overgangsfase
- Telogene fase/ rustfase.
De anagene of groeifase is de langste fase. De duur kan variëren van 2 tot 25 jaar. Het haar groeit ongeveer 0,3 mm per dag tijdens deze fase vindt er een zeer actieve celdeling plaats. Ook wordt het pigment gevormd, waardoor de haarkleur wordt bepaald.
De katagene of overgangsfase duurt slechts enkele weken. In deze periode neemt het aantal celdelingen in de haarmatrix af. Tijdens deze fase neemt ook de pigmentvorming af, waardoor de haarwortel geleidelijk kleurloos begint te worden. De haarfollikel wordt korter, waardoor de haarwortel omhoog wordt geschoven. Katageen haar kan nog vast zitten in de follikel.
Na de katagene fase valt het haar uit. Bij een normale haaruitval verlies je 60 tot 100 haren per dag. In de telogene of rustfase is geen haar zichtbaar. De telogene fase kan enkele maanden duren. De cellen van de inwendige wortelschede verliezen hun onderlinge verband en het haar ligt los in de follikel. De korte follikel blijft met een epitheelstreng, die is ontstaan uit de uitwendige wortelschede, verbonden met de haarpapil. De onderste cellen groeien verder in de diepte en omsluiten de haarpapil. Daardoor wordt een nieuwe haarmatrix gevormd. Van daaruit kan een nieuwe haar gaan groeien. Het oude haar kan dan al uitgevallen zijn.